Door Gerphil Kerkhof 

In het kort

De titel verwijst naar een spreuk van La Rochefoucauld “De zon noch de dood kun je in de ogen kijken”. Yalom pleit er echter voor, dat cliënten die lijden aan doodsangst, en mensen in het algemeen die wegkijken voor hun sterfelijkheid, juíst de dood (en hun angst) in de ogen zien. Juist ten volle te accepteren dat wij sterfelijke wezens zijn en ons leven beperkt is, draagt er wezenlijk toe bij, dat wij werkelijk en waarachtig gaan leven in het hier en nu – en zin geven aan ons bestaan.

In dit boek zet Yalom uiteen in welke gedaanten en op welke momenten doodsangst zich doet gelden en hoe deze tegemoet getreden moet worden door de psychotherapeut. Enerzijds door middel van ideeën, anderzijds door verbinding: het ontwikkelen van een vertrouwensrelatie met de therapeut, de focus op het hier en nu en het ons verbinden met het leven, de ander en de authentieke zin van ons individuele bestaan. Hij doet dat vanuit een agnostische levensvisie, waarin er geen bewustzijn is dat de lichamelijke dood overleeft. Toch is het een buitengewoon spiritueel boek, omdat het zich zo bezig houdt met wat de kern van de mens is en het bestaan zin geeft. Als kers op de taart voegt hij een hoofdstuk toe waarin hij de kwintessens van zijn cliënt- en therapiebenadering uiteenzet.

Het boek is uitermate prettig, helder en warm geschreven. De vele zinvolle verwijzingen naar literatuur, filosofie en cases uit eigen praktijk maken het boek uitermate boeiend, zinvol voor de aankomende therapeut (en Zijnsgeoriënteerde coach) en een plezier om te lezen.

Over de schrijver

Irvin D. Yalom (1931) is een van de meest beroemde psychiaters ter wereld. Hij is de grondlegger van de existentiële psychologie, die voortbouwt op het existentialisme van Max Scheler, Martin Heidegger en Jean-Paul Sartre, Albert Camus en niet in de laatste plaats ook Friedrich Nietzsche. De existentiële psychologie zoals door hem ontwikkeld focust op het ‘bestaan’ van de cliënt: hoe je in het leven staat, hoe je vorm geeft aan het leven, hoe je jezelf en het leven ervaart en waar je tegenaan loopt. Zo vormen vier bestaansvraagstukken of ‘ultieme bezorgdheden’ de basis voor iedere therapie: de onvermijdelijkheid van de dood, vrijheid en de hiermee verbonden verantwoordelijkheid, existentiële isolatie (eenzaamheid) en de betekenis van het bestaan (versus zinloosheid). Een tweede belangrijke kenmerk is de focus op het hier en nu in de relatie tussen cliënt en psychotherapeut. Daarnaast is hij toonaangevend in de ontwikkeling van groepstherapie.

Het een en ander heeft hij gedocumenteerd in een reeks belangwekkende boeken: The Theory and Practice of Group Psychotherapy (1970); Existential Psychotherapy (1980); Inpatient Group Psychotherapy            (1983); The Gift of Therapy: An Open Letter to a New Generation of Therapists and Their Patients (Therapie als geschenk) (2002). En tot slot het onderhavige boek: Staring at the Sun: overcoming the terror of death (2008).

Daarnaast heeft hij een enorme bijdrage geleverd aan de verbreiding van de belangstelling voor en kennis van de psychiatrie en psychotherapie onder ‘gewone mensen’. Instrumenteel hierin zijn enkele ook literair en filosofisch belangwekkende boeken, zoals Nietzsches tranen (1992), De Schopenhauer Kuur (2005), Het raadsel Spinoza (2012) en Eendagsvlinders en andere verhalen uit de psychotherapie (2015).

Hoe heeft het boek mij geraakt

Het boek heeft mij op twee manieren geraakt. Allereerst legt de schrijver echt een mooi verband tussen filosofie (de filosofie van ‘het bestaan’, de dood, ethiek, de zin van het leven – spiritualiteit) en literatuur enerzijds en psychologie anderzijds, aangevend hoe een filosofische beschouwing met en voor de cliënt behulpzaam kan zijn in diens begeleiding. En op de tweede manier de warme, betrokken wijze waarop de schrijver met zijn cliënten omgaat.

Wat ik van het boek opgestoken heb

Doodsangst verklaart Yalom uit het feit, dat de mens een zelfbewust wezen is, dat bewust is van zijn sterfelijkheid.

In zijn persoonlijke en klinische ervaring zwelt doodsangst in de loop van de levenscyclus aan en ebt dan weer weg. Na een korte periode van kinderlijke belangstelling gaat de doodsangst tussen het 6e en 12e levensjaar ondergronds om in de pubertijd weer op te duiken, vaak ook in de vorm van fascinatie voor de dood. Daarna wordt het onderwerp weer naar de achtergrond gedreven (gezin stichten, carrière bouwen), om ergens halverwege het leven – denk aan de midlifecrisis – weer op te komen. Als de aftakeling in zicht komt, wordt het alleen maar erger. Al die tijd zijn we bewust of onbewust bezig met die angst om te gaan – te verdringen, te verlichten, de dood te accepteren. Soms doet die angst zich gelden op manieren (problemen veroorzakend) die op het eerste gezicht niets met sterfelijkheid te maken lijken te hebben.

Basisstelling van dit boek is, dat als we onze sterfelijkheid – de dood – in de ogen durven zien, we het leven rijker en elkaar en onszelf met meer mededogen tegemoet kunnen treden.

Hoofdstuk 2 gaat over hoe doodsangst herkend kan worden. Allereerst is er de openlijke doodsangst – iets wat psychotherapeuten vaak af proberen te doen als metafoor voor iets anders. Dat laatste gaat deels terug naar Freud, die schreef dat neuroses niet gebaseerd kunnen zijn op doodsangst, omdat de dood niet leeft in het onbewuste (we hebben geen persoonlijke ervaring met de dood en we kunnen niet over het niet-zijn nadenken). Daarnaast is er ook de verborgen doodsangst, verhuld in symbolen (zoals de angst voor het niets), of de dood van geliefden of een ander onomkeerbare bedreiging voor je fundamentele gevoel van veiligheid, zoals een verkrachting, echtscheiding, ontslag of beroving.

Hoofdstuk 3 gaat over bewustwordingservaringen – momenten in ons leven dat we direct of indirect met onze sterfelijkheid en doodsangst geconfronteerd worden en die tegelijk ons leven verrijkt, ons leven in een ander, ruimer kader plaatst.

Waarom dat zo werkt verheldert hij aan de hand van de zijnsfilosofie van Heidegger: het verschil tussen hoe de dingen zijn (het alledaagse beleven van de werkelijkheid) en dat de dingen zijn (de ontologische zienswijze). Het doorbreken van de laatste zienswijze confronteert ons met ons naakte bestaan (en sterfelijkheid) en raken we meer ingesteld op het aanbrengen van belangrijke veranderingen in ons bestaan – en hoe we in het leven staan. Verdriet, verlies, het besef dat ons einde naderbij komt kunnen ons in die zijnsgerichte zienswijze brengen en ons leven en onze zingeving doen herzien. Ons laten beseffen dat we iets essentieels gemist hebben, maar ons ook vrij kunnen maken. Een duwtje geven om nu ècht te gaan doen wat we willen, en ècht te zijn wie we zijn. Voorbeelden van zulk mogelijke bewustwordingsmomenten zijn: een plotseling belangrijk verlies, een sterfgeval dichtbij ons, een belangrijke beslissing die we moeten nemen, een reünie of een confrontatie met jeugdfoto’s, belangrijke verjaardagen (40, 50, 60 of 70 worden) en jubilea. Ook zware dromen waarin de dood acteert of een belangrijke transitie kunnen aanleiding zijn tot zo’n bewustwordingsmoment. En ook de slotsessie van een therapie.

In hoofdstuk 4 duikt hij in de filosofie omtrent dood en doodsangst. Een belangrijke rol daarin is weggelegd voor Epicurus, die meende dat bang zijn voor de dood ons berooft van onze levenslust, haat tegen het leven aan kan wakkeren maar ons ook drijft tot bezigheden om aan die angst te ontsnappen, zoals ons overgeven aan hedonisme. Zijn filosofie is erop gericht die angst weg te nemen. Daarvoor geeft hij twee premisses: a) de ziel is sterfelijk en na de dood is er dus geen bewustzijn meer: er resteert een gevoelloos en bewusteloos niets. Als je dood bent ben je er simpelweg niet meer en omgekeerd: zolang je er nog bent ben je niet dood (‘ik’ en ‘dood’ kunnen er niet tegelijk zijn). En b) met de dood kom je wezenlijk terug in een niet-zijn dat ook aan je leven vooraf ging (het symmetrie argument).

Een tweede argumentatielijn is Yalom’s filosofie van de rimpelingen. Als er geen leven na de dood is, zijn ‘concentrische cirkels’ van onze invloed op anderen door de tijd heen een troostrijke en inspirerende gedachte. Het besef belangrijk te zijn (geweest) voor anderen, dingen hebt doorgegeven zijn is bevredigend antwoord op de angst voor vergankelijkheid en zinloosheid in het aangezicht van de dood.

Een derde argumentatie keert zich tegen de illusie dat het in het leven altijd in een spiraal omhoog, naar meer en beter, moet gaan. Een illusie die pijnlijk botst met aftakeling en dood. Juist het besef van onze eindigheid stelt ons in staat meer in het hier en nu te zijn en te genieten van hoe het nu is. Wat zou je nu kunnen veranderen in je leven, zodat je er over tien jaar niet met spijt op terug zou kijken?

Daarbij haalt hij Nietzsche’s filosofie van de eeuwige wederkeer aan: zou je zo willen leven als dit leven eindeloos herhaald zou worden? Ook refereert hij aan Nietzsche’s twee ‘granieten argumenten’: word wie je bent en ‘waar ik niet dood van ga, daar word ik sterker van’. Dat laatste is enerzijds een krachtig argument om mensen te helpen te beseffen hoe tragische gebeurtenissen in hun leven ze óók positief gevormd hebben in termen van veerkracht, vindingrijkheid, etc. Maar ook om risico’s aan te durven om je leven te veranderen. Zijn denken stimuleert je dus om een niet-geleefd en niet-authentiek leven te vermijden.

Tot slot refereert hij aan Schopenhauer, die een onderscheid maakt tussen wat we hebben (bezit), wat we in de ogen van anderen voorstellen (reputatie) en wat we zijn. Het gaat uiteindelijk om het laatste. Gemoedsrust ontleen je aan het besef dat het niet de dingen zijn die ons verontrusten, maart onze interpretatie van de dingen., hoe we onze ervaringen interpreteren.

De kracht van deze ideeën wordt vergroot met een tweede inbeddende component: intieme verbindingen met anderen – onderwerp van hoofdstuk 5. Eenzaamheid in alledaagse zin vergroot de angst voor de dood aanzienlijk. Juist ook de isolatie waarin stervenden komen maakt het sterven voor anderen angstaanjagend. Nog belangrijker is de existentiële eenzaamheid: ieder van ons leeft per definitie  in een eigen wereld van interpretaties, belevingen, herinneringen, verbanden, etc. Die wereld gaat daarmee per definitie ten onder als we dood gaan.

Yalom pleit voor empathie, echt aanwezig zijn bij elkaar bij leven en in het sterven, open zijn naar en delen van je gevoelens en het voelen van dankbaarheid voor de rimpelingen van anderen. Daarvoor is het vaak juist eerst belangrijk om je eenzaamheid en verlangen/hunkering, verdriet en angst in- en diepgaande ontevredenheid met je huidige leven (en relaties te durven ervaren.

Wat volgt zijn diverse cases van cliënten en collega-psychiaters, maar ook Yalom’s eigen worsteling met zijn doodsangst – die niet gering is geweest.

Echt interessant is hoofdstuk 7. Hier geeft hij adviezen voor therapeuten. Allereerst positioneert hij zijn existentiële therapie: problemen komen niet alleen voort uit onze neurobiologie, onderdrukte instinctieve neigingen, verstoringen in onze (ont)hechting in onze jeugd en onze overtuigingen, maar óók omdat we met ons bestaan worden geconfronteerd: dood, zinvolheid/loosheid, eenzaamheid en vrijheid – de vier zorgen als de hoekpunten in zijn therapie.

Daarna gaat hij in op het onderscheid tussen inhoud (wat besproken wordt – inclusief de eerdergenoemde ideeën) en proces (de relatie tussen cliënt en therapeut). Wat het laatste betreft:

  • stelt hij zich menselijk en gelijkwaardig op, als een gesprekspartner;
  • gebruikt hij het hier en nu in de therapie door dingen waar te laten zijn binnen wat er op dit moment in de relatie gebeurt en daar te laten verschijnen en omgekeerd door dinge die in en rond de sessie gebeuren (zoals de manier van parkeren) in de therapie te adresseren, wat er in de therapie gebeurt is een minimodel van het leven van de cliënt; – het is ook belangrijk ontvankelijkheid te ontwikkelen als therapeut voor het hier en nu, en je eigen beleving en gevoelens omtrent dat hier en nu ook te gebr8uiken 9en daarbij bedacht te zijn op tegenoverdracht);
  • laat hij zichzelf ook zien, voor zover bevorderlijk voor het proces van de cliënt – dat kan enorm versterkend werken;
  • gebruikt hij dromen als ‘koninklijke weg naar het hier en nu’.

Hoe verhoudt dit zich tot mijn persoonlijke visie?

Mijn opvatting m.b.t. de dood is anders dan Yalom’s: ik geloof wel in een vorm van onsterfelijkheid, al is die abstracter (met veel niet-weten mijnerzijds) dan de traditionele christelijke opvatting. De facto komt die qua effect wel uit bij Yalom’s visie: de dood beëindigt definitief een vorm van bewustzijn van de wereld en onszelf. Ons ‘ik’ is een belangrijk voertuig om in de wereld te zijn, ervaring op te doen, betekenis te geven – en dat voertuig is eindig, dus gebruik het goed. Tegelijk is er een diepere ‘essentie’ die de dood overleeft. De dood is een overgaan naar de essentiële wereld en boezemt mij dan ook geen angst in. Doodsangst staat voor mij dan ook veel meer voor iedere onherroepelijke overgang in ons leven, dat ons confronteert met eenzaamheid, onzekerheid, spijt, twijfel, leegte, hunkering. Die angst is universeel, die herken ik in mijzelf, in anderen en ook op meso- en macroniveau (organisatie; samenleving, wereld). Angst voor verandering èn tegelijk angst voor verstarring.

Yalom’s gebruik van filosofie en literatuur (en kunst) verwelkom ik. Verhalen genezen, gedachten en dromen leiden. Ik merk dat cliënten, mijn cliënten tenminste, graag achtergronden en filosofieën horen die helpen verduidelijken wat zij beleven.

Relatie tot Zijnsoriëntatie

Yalom’s visie op je (doods)angst tegemoet treden in plaats van ervoor wegvluchten en het in je acceptatie van je sterfelijkheid vinden van je levensvreugde en -vervulling past natuurlijk helemaal bij hoe we bij Zijnsoriëntatie (ZO) met (‘negatieve’) emoties omgaan. Ook de benadrukking van het ‘hier en nu’ als context en focus in de begeleiding komt overeen. Ten derde zien we zowel in ZO als Yalom’s existentiële therapie (‘bestaanstherapie’) een focus op hoe we in het leven staan, op onze zijnsgrond, op hoe we met ervaringen omgaan – al gaat ZO daar nog een stapje dieper in (denk aan het 3e perspectief, de verbinding met de zijnsgrond onder alles).

Hoewel zijn niet-materialistische maar wel agnostische beschouwing van onze sterfelijkheid niet fundamenteel verschilt van ZO (die ook seculier is), verschilt die wel van de persoonlijke beleving van vele ZO-beoefenaren, die ruimte laat (en neemt) voor een meer spirituele invulling van ziel en zingeving. Toch is het goed, om van een agnostische maar wel degelijk spirituele levensbeschouwing als van Yalom kennis te nemen, omdat die door veel van onze cliënten gedeeld zal worden.

Ben je geïnteresseerd in dit boek en wil je het graag bestellen, dan kan je daarvoor de onderstaande link gebruiken:

Meer literatuur kan je op deze pagina vinden: